In de winter over de Hardangervidda van Finse naar Botn
VOORWOORD
Het zal zo rond midden december geweest zijn dat Joost in de win­kel vroeg wie er eventueel geïnte­resseerd zou zijn om met hem mee te gaan naar Lap­land. In de winter, wel te verstaan.

Hij was er het jaar ervoor al ge­weest om solo een tocht te maken. Door extreme condities en de daarmee samen­han­gende pro­blemen heeft hij toen die tocht niet kunnen beëin­di­gen.

“Okay”, zei ik, “dat lijkt me bij­zonder interes­sant. Maar van waar tot waar, hoeveel kilometer is de tocht en hoelang gaat het ongeveer duren ?”

“De bedoeling is om te starten in Karasjok en te eindigen in Kiru­na, de tocht zal ongeveer 350 ech­te kilometers bedragen en ik denk dat we onge­veer 4 weken no­dig zullen hebben om deze tocht tot een goed einde te brengen”, was het antwoord.

“Hoe koud kan het daar eigenlijk worden ?”,was een vraag die me nog even te binnen schoot. “Reken op gemiddeld zo’n -30°C
’s nac­hts met uitschie­ters tot -40°C. “Oh”, was op dat moment het enige wat mij te binnen schoot.

Ondanks de zware omstandigheden die met zo een tocht samenhan­gen bleef deze uitda­ging, want zo mag je zo’n onderne­ming best noemen, in onze hoofden hangen.

Joost en ik ken­nen elkaar van het werk en kun­nen binnen de muren van de buitensportwinkel, maar ook daarbuiten, prima met elkaar opschieten. Desondanks kun je er nooit zeker van zijn of dat ook het geval is als je op elkaar aangewezen bent tijdens zware fysieke en psy­chische inspan­ningen.

Vluchten uit een tent gaat niet en het zal niet de eerste keer zijn dat een tocht afgeblazen moet worden door on­derling gekibbel of erger. Vandaar dat we een aantal keren van tevoren met elkaar op tocht zijn geweest, te weten 2x in Schotland en 1x in Noorwegen.

Deze laatste tocht was bedoeld als trainingstocht voor Lap­land en daarvan hebben we het volgende ver­slag ge­schreven.

Daarnaast hebben wij getracht een checklist samen te stellen van artikelen waarvan wij vinden dat die noodzakelijk en/of praktisch zijn tijdens winter­toc­hten waarbij je geheel op jezelf bent aangewezen.

Naast deze check­list hebben wij van een aantal items uitleg gegeven waarom wij voor deze producten hebben gekozen, wat overigens niet inhoudt dat er buiten onze keuzes geen alterna­tieven zouden bestaan.

Hopend dat u van dit verslag  zult genieten,

Joost & René 

De groene lijn is de door ons gevolgde route

Na enig tijd gezocht te hebben vinden we het treinstation van Padborg, een plaatsje in Denemarken net over de Duitse grens.
A­ange­zien we beide een ScanRailpas hebben gekocht willen we zo snel moge­lijk van deze pas gebruik maken.

Als van de trein die ons naar Kopenhagen zal brengen de deuren open gaan, stappen we in en zetten we de beide pul­ka’s, tent, en duffels in de bagageruimte neer. Deze trein is de eerste van een reeks die ons uit­ein­delijk zal brengen naar het begin van deze meerdaagse tocht: Finse.

Finse is het hoogst gelegen trein­sta­tion van Noorwe­gen (1222 meter) en bevindt zich aan de spoor­lijn Os­lo-Bergen ten noorden van de Hardan­ger­vidda.

Dag 1: Finse – Zuidzijde Finsevatn ter hoogte van .1393

Een half uur nadat we in Oslo zijn overgestapt in de trein richting Bergen wordt het langzaam serieus wit. Het Noorse landschap glijdt aan ons voorbij en elk kwartier die we langer in de trein zitten doet de hoeveelheid sneeuw toene­men.

Uit­eindelijk staan we rond het middaguur in de stations­hal van Finse met al onze spullen. Willen we nog van enig daglicht kunnen profi­teren dan is het zaak om zo snel mo­gelijk klaar te zijn voor ver­trek.

Nadat we ons van verschillende kledinglagen hebben voorzien, de rest van de spullen in de pulka’s hebben gepakt en de stijg­vel­len zijn bevestigd is het tijd om te ver­trekken. Het is bijna 14.00 uur.

Nu was het zo dat er op het moment van aankomst in Finse het al ste­vig waaide en de sneeuw met behoorlijke hoeveelheden uit de hemel kwam. Zowel sneeuw als wind blijken flink te zijn toegeno­men op het moment dat we de stati­ons­deur open­en.

De wind is aange­wakkerd tot een zuidwesterstorm en het zicht is minder dan tien meter. Ondanks deze sle­chte omstandighe­den besluiten we toch om onze ski’s onder te doen en te ver­trek­ken.

Een Noorse dame bij het loket zegt dat de weersvooruitzichten erg slecht zijn en dat we er verstandig aan doen om niet te vertrekken. We zeggen tegen haar, overigens zonder arrogant te willen klinken, dat we over goed materiaal beschikken en dat we het met de beschikbare navigatiemidde­len wel redden.

Echter, voordat het eer­ste uur voorbij is worden we met de neus op de feiten gedrukt. Onderweg te zijn tijdens deze omstandigheden is een niet te onderschatten aangele­gen­heid. Er heerst een serieuze white-out en deze zorgt er voor dat we geen onderscheid meer kunnen maken tussen lucht en aarde. Dit betekent dus dat we hoogtever­schillen in het terrein niet meer kunnen inschatten. Dit wreekt zich en zonder absoluut iets gezien te hebben val ik op een gegeven moment zo’n vier meter de diepte in met de pulka achter me aan. Deze komt gelukkig niet boven­op, maar opzij van mij terecht. Ik lig met mijn hoofd vast in de sneeuw maar mankeer gelukkig niets.

Na met de schrik te zijn vrij gekomen is het in ieder ge­val zaak om ui­terst voor­zichtig verder te gaan. Ook in het verdere verloop van deze tocht zullen we met deze problematiek te maken krij­gen.

Zwaar weer

Moeizaam gaat het verder en ik heb sterk het gevoel dat we geen rechte lijn aan het volgen zijn, maar zie door de heer­sende omstandigheden ook niet direct mogelijkheden dat te veranderen.

Het weer verslechterd verder en de wereld om mij heen beperkt zich nog maar tot Joost die voor mij loopt. Rond 17.00 uur vin­den we beide dat het nog weinig zin heeft om verder te gaan. Door de zware windstoten is het moeilijk om het tentdoek te controleren en de wind maakt daarbij zo’n lawaai dat we ons slechts verstaanbaar kunnen maken door in elkaars oor te schreeuwen.

Door de enorm zware windstoten breekt tijdens het opzetten één van de tent­stokken. Het is één van de twee stok­ken die rondom de geodetische tent loopt. Het lijkt er in eerste instantie dan ook op dat we tent niet overeind krijgen door de druk die de wind uitoe­fent op het doek. Als na enig gemier en gemartel de tent uiteindelijk dan toch staat, gaan zo snel mogelijk de mat­jes, sla­apzakken, kle­ding, ver­lich­ting, voedsel en kookkist naar binnen. Nadat we de pulka’s als extra wind­breker hebben opge­steld, zijn we blij dat we uit de kou zijn. We kunnen rustig spreken van een vuurdoop wat deze tocht betreft. Nu we de storm buiten hebben gelaten valt het ons op dat er in de tent bijna een serene rust heerst. Dit ondanks het feit dat de tent met één stok minder staat.

De kookkist

De wind beukt op de plek waar de kapotte stok zit en tijdens het koken zitten we dan ook beide met de rug tegen het tent­doek aan om de druk erop wat te verminderen.

Onze eerste gevriesdroogde maaltijden van deze tocht smaken ons desondanks prima. Aangezien het onze eerste dag is zijn we beide be­nieuwd naar de afgelegde afstand. Voordat we echter gaan kijken hoeveel we af­gelegd hebben vraagt Joost of ik de spul­len die bij de pulka lagen mee naar binnen heb genomen.

Ik weet van niets en dus liggen ze nog buiten. Bij het stellen van deze vraag zijn we dan al twee en een half uur binnen, is het donker en sneeuwt het zo hard dat het geen zin heeft om nog naar de spullen te gaan zoeken.

Door de omstandigheden waaronder we onze tent moesten opzetten maakte ik de grootste fout die je bij het winterkam­pe­ren kunt begaan: spullen eventjes opzij in de sneeuw leggen. Ondanks het slechte weer moet je er altijd voor zorgen dat spullen hoe dan ook ergens ingepakt zitten. Zo niet, dan is de kans groot dat je de spullen voorgoed kwijt bent. In een white-out valt er namelijk in zeer korte tijd zoveel sneeuw en/of wordt de sneeuw tot zulke hoogten opgebla­zen dat de spullen niet meer te vinden zijn. Hopelijk kunnen we morgen de plek traceren waar de spullen moeten liggen.

Door middel van GPS peiling bli­jkt dat we in drie uur niet meer dan twee kilometer hemels­breed hebben af­gelegd. Erg teleurstellend.

Met nog zo’n 155 echte kilometers voor de boeg en voor ons gevoel een strak schema, kijken we mekaar aan en denken we beide het zelf­de………..

Dag 2: Zuidzijde Finsevatn – Store Hansbunut 

Na een onrustige nacht zijn de omstandigheden de volgende ochtend niet veel beter. Nog steeds een stormachtige wind met weinig zicht en met de ervaring van een dag eer­der nog in het achterhoofd be­sluiten we om eerst wat rusti­ger weer af te wachten. De raad die de Noorse dame ons gisteren gaf was zo slecht nog niet…

Rond 12.00 uur gaat de wind wat liggen en is voor ons het moment daar om op te breken en te proberen nog wat kilometers te maken.

Voordat we vertrekken moeten we eerst nog op zoek naar de spullen die vannacht buiten zijn blijven liggen. Er is een aanzienlijk hoeveelheid sneeuw bijgekomen en aan de zijde van de tent waar de spullen liggen is de sneeuw tot meer dan een meter hoog opge­waaid. Eigenlijk is het zoeken naar een speld in een hooiberg. We proberen zo goed en kwaad als het kan de locatie van de spullen te bepalen maar zowel de pulka als de tent waren nadat de spullen naast de slee waren gelegd, verplaatst.

Dan maar graven op goed geluk. Na een half uur hebben we nog steeds niets gevonden en ik zeg tegen Joost dat ik het nog één keer probeer en dan is het over. Bij de eerste de beste schep sneeuw die ik verwijder zie ik een stuk band uit de sneeuw steken en na enig verder graven vinden we gelukkig ook de rest van de spullen, waaron­der de hoofdlamp van Joost. Een essen­tieel item om in geval van nood ook in het donker te kunnen lopen.

Blij met de hervonden uitrustingsstukken pakken we ook de overige spullen en vullen hiermee de pulka’s. De tent wordt vervolgens uitgegraven en als ook deze is ingepakt gaan we op weg.

Ook nu gaat het allesbehalve ge­makkelijk. Het zicht is slecht en er zijn venijnige hoogteverschillen die overwonnen moeten worden.

Dit gaat uiteraard ten koste van onze snelheid, mede omdat we ons genood­zaakt zien om om de zoveel tijd een GPS- en een kompaspei­ling te doen om de juiste route aan te kunnen hou­den.

Ook deze dag slu­iten we magertjes af met slechts 5 kilome­ter in 3,5 uur. We bevinden ons op dat moment pal oost aan de voet van de Har­danger­jö­ku­len. Uit­gaande van ongeveer 15 kilo­meter per dag betekend dit dat we al 23 kilo­me­ter achter liggen op het schema.

Langzaam gaan we al denken aan alternatieven,… en dat na twee dagen.

Ik krijg het avondeten met moeite naar binnen. Blijkbaar heb ik problemen met het hoge vetgehalte in het voedsel. Uiteinde­lijk lukt het wel om het naar binnen te krijgen omdat je weet dat als je te weinig eet de volgende dag daarvoor onherroepe­lijk gestraft zult worden.

De gebroken stok gaat mee de tent in om gerepareerd te worden. Normaal heb je een reserve stokdeel bij je maar deze hebben we de avond voordat we uit Nederland vertrokken na kritisch beraad thuis gelaten…..dom.  Dit omdat mijn pulka aan de kleine kant was en er dus in de uitrusting gesnoeid moest worden.

Wel hebben we reservebusjes bij ons om over de breuk heen te sch­uiven.

Probleem is alleen dat de stok dusdanig verbogen is dat het buisje er niet zomaar overheen past. De tool van Joost bevat echter een zaag waarmee ik een deel van het busje af kan zagen en als dit na een half uur lukt schuiven we de beide stokdelen aan beide zijden in het buisje. Vervolgens plakken we de einden van het buisje af met duct-tape en de stok is weer gereed voor gebruik. Waarom de stok gebroken is tijdens het opzetten is niet helemaal duidelijk. Hoe dan ook, ondanks al het slechte weer later op de tocht heeft de stok ons niet meer in de steek gelaten.

Finnsbergvatnet


Dag 3: Store Hansbunut – Krækjja

Eindelijk helder weer. Het landschap toont zich als een witte woestijn zo ver als het oog reikt. Met ijs en sneeuw gepant­serde bergen vormen de begrenzing van dit koude, maar fantas­tische landschap. Kleine ijskristallen worden voortgeblazen over de vlakte voor ons en geven snelheid aan de omgeving. Deze “spindrift” laat vers getrokken sporen in enkele minuten weer verdwijnen.

De hemel is fel blauw met slechts hier en daar een wolkje en om ons heen wordt de sneeuw als stofvlokken op een fleece-afde­ling van de toppen geblazen door de harde wind. Een bui­tentem­pera­tuur van rond de -14°C en een ge­schatte windsnelheid van 40 ki­lometer per uur geeft een gevoelstempe­ratuur van tegen de -30°C. Gelukkig hebben we de wind in de rug.

De route over de Hardangervidda hadden we in Ne­derland bepaald door eenvou­digweg een rechte lijn te trekken van Finse naar Kræk­kja en van Kræk­kja naar Botn. Vervolgens was het de bedoeling om langs de getrok­ken streep de weg te volgen van de minste weerstand, dus door ge­bruik te maken van de meest vla­kke gedeelten: meren, rivieren en vennen.

De opzet van van­daag is om via de meren Midnut­vatnet, Finnsb­ergvatnet en de Dragöfjorden de hutten van Krækkja te be­reiken.

Aanvankelijk gaat het prima en gli­jden de kilome­ters onder onze ski’s door, al­hoewel we beiden ook zo nu en dan onderuit gaan op de wat steilere afdalingen. Helaas blijkt dat mijn pulka aan de kleine kant is en daardoor moet ik hem vrij hoog opla­den. Het gevolg is dat de slee insta­biel wordt. Vooral op wat steilere flanken die we traver­seren ligt hij regelma­tig op zijn kant.

Dan stuiten we op onze eerste grote bar­rière: de o­ver­gang tussen beide laatstge­noemde meren. De steilheid van de flank bedraagt tussen de 30 en 35 graden, is zo’n 200 meter lang en onregelmatig en hard bevroren. De eerste meters lukken nog wel met de visgraat techniek, maar dan is er al gauw geen beweging meer in te krijgen. Ik kom niet verder naar boven en zodra ik de spanning op de pulka loslaat glijdt deze met een behoorlijke gang in richting dal. Dan maar de ski’s af en met de pickel in de hand als onder­steuning proberen de pulka de steile flank op te krijgen. Voordat de pickel echter binnen handbereik is, moet ik eerst zien dat ik de slee dwars op de helling zet zodat deze blijft waar die nu is.

Dit lukt en als de ski’s op de pulka zijn vastgesjord en de trekstang weer aan mijn gordel is beves­tigd, ga ik voor een tweede poging.

Na een niet al te lange, maar wel zware krachtsinspanning kom ik buiten adem boven en zit er even flink door­heen. Joost is halver­wege op de flank blijven hangen en komt niet meer voor­uit. Begrij­pelijk, want zijn pul­ka is zwaar­der dan de mijne.

Als ik weer enigszins op adem ben ga ik terug en met z’n tweeën krijgen we de pulka bovenop de over­gang naar het vol­gende meer.

Spindrift

Veel tijd om bij te komen is er niet want bovenop heeft de wind vrij spel en dat maakt het bitter koud.

Vanaf dit punt moeten we eerst een stukje dalen en even later staan we op het Dra­göfjorden. Ondanks dat het vlak is worden het toch nog zware kilome­ters door kleine sastru­gi. Dit zijn kleine sneeuwbarrières van zo’n 15 a 25 centime­ter hoog. Telkens opnieuw moet je de pulka er weer over­heen en door­heen trek­ken en zorgt ervoor dat er van ritme geen sprake kan zijn. Tijdens deze zwa­re kilometers gaan de gedach­ten uit naar twee din­gen: ik tel de stappen teneinde mijn ritme vast te kunnen houden en ik dagdroom over waarom ik niet lekker thuis bij mijn vrouw ben aange­zien ik ze erg mis, wat ik ove­rigens tijdens elke tocht doe.

De vraag die je er dan aan vast kunt koppelen is: waarom ga je dan telkens weer weg… ? “Tja, waarom… ?” is een goede vraag waar ik niet direct een antwoord op heb. Het is ook niet echt uit te leg­gen, volgens mij.

Ik moet er bij vertellen dat ik tijdens deze tocht regelmatig heb gedacht om de volgende tocht naar Lapland maar te laten voor wat die is. Langer wat kilometers betreft, langer wat tijd betreft, kouder en sneeuw die “moeilij­ker” is. Je moet toch idioot zijn om aan zo’n tocht te willen beginnen.

Maar na enkele dagen is dat over en wordt er alweer serieus gepraat over de volgende tocht, zoals zo vaak.

Dragöfjorden

Na een zes-tal vermoeiende kilometers bereiken we rond half vijf het eind van Dragöfjorden en moeten we alleen nog een stukje afdalen over een schoon geblazen ijshel­ling. Overmoedig ga ik naar beneden en vier seconden later is de pulka al verder dan ik. Hij glijdt dwars de helling af en trekt me omver. Voor ik het weet, lig ik horizontaal beneden en als ik probeer overeind te komen, voel ik pas hoe moe ik ben. Als ik weer rechtop sta, zie ik in de verte de hutten van Krækkja lig­gen en besef ik dat we vandaag meer dan de nood­zakelijke 15 ki­lometers hebben afgelegd. Daardoor worden, ondanks de ver­moeid­heid, de ne­gatieve gedachten van de vorige dag snel verwis­seld voor positievere. Het avond­eten, champig­non-crème soep met pemmi­can en groente­mix met daarbij ieders een halve HEMA rookworst wordt dan ook in goede stem­ming genut­tigd.

Lees de rest van het verhaal van Joost en René op www.moretravelbooks.net